Vanuit mijn huis in een Amersfoortse buitenwijk kijk ik uit op de Martinuskerk van Hoogland. In dat dorp is elk jaar een grootse carnavalsoptocht. De grootste van Nederland boven de rivieren. Zondag was de eerste sinds 2020, na drie dorre coronajaren.
Lopend ben ik in een minuut of twee in Hoogland. Met de auto moet ik eerst de wijk uit, langs een weg die direct naar het dorp leidt, maar die voor auto’s is afgesloten, dan een 70-weg op en twee stoplichten verder kan ik eindelijk het plaatsnaambord passeren. “Hoogland” staat erop, “gem. Amersfoort” is weggelakt.
Ik verlaat dan meteen ook de bible belt. Amersfoort is in feite een provinciestad met een gereformeerde cultuur. Hoogland is door en door katholiek. Het koestert zijn identiteit. Toen Amersfoort het dorp inlijfde, hebben de inwoners Hoogland ten grave gedragen. Er is nog steeds een monument.
Zo dichtbij en toch zo ver weg. De kerk waarop ik uitkijk is een echte dorpskerk, met een eigen cultuur, mensen van binnen en mensen van buiten. Uiteraard zijn er ook carnavalsverenigingen – zoals de Eemschuumers.
Verder is de cultuur van carnaval universeel. Een geboren Hooglandse met wie ik elke vrijdag tennis, vatte het samen: “Zuipuuhhhh.” Verder uiteraard de vaste roddels: “Wie met wie heeft staan bekken.”
Een beetje #metoo, maar vooral veel hossen op stampmuziek. Kortom, carnaval.

Inboorling
Ik zou deze column nu een heel serieuze draai kunnen geven. Door te wijzen op hoe carnaval de omkering van alles is. De machtelozen grijpen de macht en bespotten de machthebbers. De parochianen nemen de kerk over met een carnavalsmis. 'De laatsten zullen de eersten zijn'.
Ik zou kunnen benadrukken hoe die omkering in de basis van het christendom ligt. Het is zelfs het bestaansrecht van dit geloof: Jezus als machteloze koning, die is gekruisigd met een doornenkroon en een mantel. De ultieme spot, een Romeins carnaval.
Ik kan zelfs Nietzsche erbij halen, die weinig moest hebben van die christelijke moraal, de slavenmoraal die de zwakte verkiest boven de kracht. Daarbij zou ik kunnen uithalen naar Geert Wilders, ons blonde beest, die regelmatig zit te foeteren als was hij de Antichrist in eigen persoon. Hij is het product van een ‘joods-christelijke cultuur’ die naastenliefde heeft omgeruild voor xenofobie.
Het bespotten van alles, en vooral van de macht, heeft mede als functie om de samenleving en de kerk te herinneren aan de boodschap van Jezus. De macht is voor Hem altijd een tegenover.
Ik zou nog serieuzer kunnen worden. Hoever kun je gaan in het bespotten van alles? Moet je je daarbij uitsluitend richten op de macht, of is dat geen voorwaarde? Wat te denken van carnavalswinkels waar je kostuums kunt kopen om verkleed te gaan als Marokkaan, Turk, Arabier, Chinees of zelfs als ‘inboorling’ of ‘n*ger’?

Carnavalskostuums onder de loep: racistische karikaturen?
De Kanttekening bespreekt de vraag of er grenzen zijn aan hoever humor kan gaan. Mag alles bespot, ook kwetsbare groepen? Theoloog Frank Bosman vindt van wel en pleit voor grenzeloze spot. In Den Bosch (sorry: Oeteldonk) zijn er dit jaar tijdens de carnavalsoptocht twee transgenderpoppen, vertelt Bosman. Ook dat mag bespot, want transgenders vormen volgens hem “een sterke stem in de politiek, onder andere via BIJ1, GroenLinks en D66. Zijn zij echt machteloos?”
Een paar jaar geleden was er grote ophef over antisemitische karikaturen tijdens de optocht in het Belgische Aalst. De samenleving is duidelijk: dat mag niet. Maar mogen karikaturen van andere minderheden wel? Wordt dit het volgende front van KOZP, nu Zwarte Piet definitief aan het verdwijnen is?
Toeschouwer
Allemaal serieuze vragen die ik bij carnaval kan stellen. Het verraadt wellicht de voormalige atheïst in mij. Ik ben import-katholiek. Mijn basisschool vierde wel carnaval, als een feest van verkleden en gekkigheid. Precies wat het voor mijn Hooglandse tennismaatje is.
Als nieuwe katholiek heb ik die spot en idioterie leren waarderen. Het stemt me milder over de karikaturen. Een paar dagen per jaar mag je zo fout zijn als maar kan. Als je Bosmans principe consequent doortrekt, is ook een karikatuur van Joden nog geoorloofd. Mits dat bespotten niet ten koste van hen gaat van de minderheid in kwestie – want dan gaat scherts over in pesten.

Zondag steek ik over, richting de herrie in ’t Zandkruuersgat, zoals Hoogland nu eventjes heet. Op de Hamseweg zie ik met mijn zoon de stoet voorbijtrekken. We zien mensen verkleed als taart en als dweil. Geen inboorlingen. De muziek dreunt onze trommelvliezen stuk terwijl de wagens heen en weer deinen. Een schip, een walvis, zelfs een gouden koets.
Alles is vrolijkheid. Het is aanstekelijk. De optocht eindigt bij de kerk waar ik ’s morgens nog de mis heb meegevierd. Nu komt er af en toe een vleug wiet je neus in.
Het is zo dichtbij, we kunnen het bijna aanraken. En tegelijk zal carnaval voor mij altijd onbereikbaar zijn. Mijn zoon en ik, we blijven toeschouwers.