‘Een kat moet drie verschillende namen hebben”, zo vangt de Amerikaans-Britse schrijver T.S. (Thomas Stearns) Eliot (1888-1965) zijn beroemde Kattenboek aan. De eerste naam is de gewone naam, die een familie in het dagelijks leven aan haar kat geeft. Dat kan een gewone naam zijn, zoals Piet, maar ook een meer modieuze of deftige naam, zoals Plato of Demeter. Dan is er de naam, die nooit aan meer dan één kat toebehoort. Het is, zeg maar, de bijnaam of de koosnaam, zoals Scharrelnelis. Die volstrekt individuele naam is zo eigenaardig, dat hij nooit echt te herleiden is.

Ondoorgrondelijke Naam

Eliot vervolgt dan met de geheimzinnige woorden: “Maar bovenal en buitendien is er nog één naam, die niemand ooit zal raden en die nooit door menselijk onderzoek boven water zal komen. De desbetreffende kat zelf echter kent hem – en zal er nooit mee voor de dag komen. Als je een kat ziet, die in diepe meditatie is verzonken, is de reden steevast de volgende: hij bevindt zich in een staat van verrukte beschouwing van de gedachte van zijn of haar naam, haar of zijn onuitspreekbaar-uitspreekbare naam, haar of zijn ondoorgrondelijke, singuliere Naam.”

De menselijke eenzaamheid was, zowel naar de vorm als naar de inhoud, al tekenend voor Eliots vroege werk, waarmee hij doorbrak ten tijde van de Eerste Wereldoorlog

eric corsius

Het Kattenboek is een verzameling van amusante, puntige rijmgedichten over een groep katten met hun bijzondere persoonlijkheden. De recent verfilmde musical Cats is gebaseerd op deze reeks verzen. Via deze musical is de dichter Eliot de laatste jaren bij een groter publiek bekend geworden. Bij een kleinere groep mensen is hij beroemd en geliefd omwille van zijn essays en ‘serieuze’ gedichten, die niet zo onmiddellijk toegankelijk en laagdrempelig zijn als het Kattenboek, maar waarmee hij een groot stempel heeft gedrukt op de moderne literatuur.

Het Kattenboek was echter meer dan een niemendalletje. In de aangehaalde verzen klinkt een serieus thema door, dat een rode draad vormt in Eliots werk: de ervaring van de eenzaamheid en het geestelijke isolement, waarin ieder van ons ten diepste, onherroepelijk verkeert. Ons diepste ik is ‘singulier’ en onuitspreekbaar. We zouden deze woorden zelfs religieus kunnen duiden. In de drie soorten van namen kunnen we de drie trappen van spirituele groei herkennen, die in de westerse spiritualiteit sinds de apostel Paulus steevast opduiken: het wereldse, lichamelijke niveau, het niveau van de innerlijkheid of de ziel en het niveau van het mysterie of de geest. Naarmate we hoger stijgen op deze drie treden, worden we meer teruggeworpen op onze individualiteit, totdat we terechtkomen op het punt, waarop de intieme, geheime communicatie met God zelf plaatsvindt.

Chaos op afstand

De menselijke eenzaamheid was, zowel naar de vorm als naar de inhoud, al tekenend voor Eliots vroege werk, waarmee hij doorbrak ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, toen hij als student in Europa leefde. Hij was van nature een introvert mens en een eenling: als echtgenoot, als literair criticus en als dichter. Hij nam echter van meet af aan afstand van de gevoelsgeladen en behaagzieke traditie van de romantiek en schreef complexe en raadselachtige gedichten. In de jaren twintig bracht hij de literaire wereld in beroering met The Waste Land (Het barre land), een modernistisch werk dat tot op de dag van vandaag de uitlegkundigen bezighoudt – en dat wel zal blijven doen. Het is wel de poëtische tegenhanger van James Joyce’s Ulysses genoemd.

In de loop van zijn leven raakte Eliot geboeid door de westerse en oosterse religie en mystiek

ERIC CORSIUS

Dat laatste is The Waste Land in een bepaalde zin zeker. Zoals Joyce het dagelijks leven in de moderne, grote stad beschreef met gebruikmaking van motieven uit de klassieke oudheid, zo vermengde Eliot in The Waste Land impressies van het moderne leven met vormen, beelden en begrippen uit de hele literaire traditie. Het is niet uitgesloten, dat hij hiermee de innerlijke en uiterlijke chaos van het leven op afstand probeerde te houden of te bedwingen. Bovendien was Eliot als literatuurcriticus ervan overtuigd, dat de persoon en diens subjectieve gevoelens ondergeschikt zijn aan de objectiviteit van de vorm en aan het collectieve bewustzijn, zoals zich dat uit in de traditie. Dit streven naar distantie neemt niet weg, dat Eliots poëzie ons wel degelijk kan raken, bijvoorbeeld als een indringend getuigenis van de traumatische ervaring van thuisloosheid van de moderne mens, die weliswaar wil communiceren met de buitenwereld, maar zijn innerlijke ‘onuitspreekbaarheid’  niet kan overwinnen. “Het is onmogelijk om te zeggen wat ik bedoel!” – om het te zeggen met de noodkreet in het debuutgedicht Prufrock.

Religieuze bekering

In de loop van zijn leven raakte Eliot geboeid door de westerse en oosterse religie en mystiek. Onder andere zijn wijsgerige studies brachten hem op dat spoor. Toen hij in 1927 zijn vaderland de Verenigde Staten verliet en zich voorgoed in Groot-Brittannië vestigde, viel dat samen met een religieuze bekering. Hij trad toe tot de stroming van het anglokatholicisme, een beweging binnen de anglicaanse kerk die oude tradities in ere wilde herstellen. Sindsdien waren uit zijn gedichten de verwijzingen naar deze tradities niet meer weg te denken. En tegen die achtergrond is een spirituele interpretatie van het Kattenboek dan ook niet zo ver gezocht als het lijkt. In 1930 kwam zijn religiositeit onverholen tot uiting in de cyclus Aswoensdag. Hierin citeerde Eliot onder andere Maria-antifonen en nam hij een heuse litanie voor Onze Lieve Vrouw op.

Kunnen we onszelf uit en van de tijd verlossen door ons te concentreren op het eeuwige nu, op het onbeweeglijke middelpunt en rustpunt, waaromheen de kosmos draait als een reidans om het vuur en een wiel om zijn as?

ERIC CORSIUS

Eliots religieuze bekering betekende beslist niet dat zijn kunstenaarschap ouderwetser en conservatiever werd – al fronsten sommige van zijn progressieve collega’s hun wenkbrauwen, toen Eliot voor de dag kwam mijn zijn Vier kwartetten (1943). Deze zeer zorgvuldig gecomponeerde en harmonisch geconstrueerde serie gedichten bevat bespiegelingen over ruimte en tijd, over inkeer en verlossing. Elementen uit de antieke en oosterse wijsbegeerte verweeft de dichter met toespelingen op en citaten uit de Bijbel en de christelijke spirituele tradities, in de hoop antwoord te vinden op kwellende zinvragen.

Kunnen we onszelf uit en van de tijd verlossen door ons te concentreren op het eeuwige nu, op het onbeweeglijke middelpunt en rustpunt, waaromheen de kosmos draait als een reidans om het vuur en een wiel om zijn as? Kunnen het isolement en de eenzaamheid, waarmee wij mensen ongeneeslijk zijn behept, worden omgesmeed tot inkeer en verinnerlijking – en zo tot een kans om te worden verlost en verzoend met onszelf? Onverholen grijpt Eliot in dit verband terug op de grote mystici: “Daal af, steeds dieper af in de wereld van eeuwige eenzaamheid, wereld die geen wereld is, innerlijke duisternis, drooglegging van de zintuigen, leegwording van de fantasie”, schreef hij. En ook: “Om te komen bij datgene wat niet weet, moet je de weg gaan van het niet-weten.”

Woorden zoeken

De Vier Kwartetten stellen vragen, maar bevatten ook een belofte. Het oneindige, het tijdloze vindt soms raakpunten met ons tijdelijke leven. Die kruis- of snijpunten van het eeuwige en het tijdelijke geven ons houvast. En je hoeft er niet zo ver voor te zoeken: ze liggen soms verrassend dichtbij, in het hier en nu. De menswording van God staat daarvoor borg. Natuurlijk: het is vooral aan de heiligen gegeven, om na een lange weg van discipline en ascese ten volle te putten uit zulke momenten waarop het eeuwige en het tijdelijke elkaar kruisen. Maar soms worden ook ons, eenvoudige stervelingen kleine hints gegeven, “onverwachte momenten in en buiten de tijd, als je opgaat in muziek bijvoorbeeld”. De geschiedenis is vol van dat soort momenten en ook nu en hier kan ons zomaar zo’n moment ten deel vallen, als we onze aandacht blijven vormen en koesteren. Eliot blijft hier trouw aan de lijn die hij als dichter vanaf het begin heeft gevolgd: het moderne, dagelijks leven vormt het vertrekpunt. Wie daarbij aandachtig stilstaat vindt schoonheid en betekenis.

Eliot voltooide zijn loopbaan als een gevierd en gelauwerd dichter en als een gerespecteerd en gevreesd criticus. In 1948 viel hem de Nobelprijs voor de Literatuur ten deel

ERIC CORSIUS

In de Vier Kwartetten komt ook Eliots oude worsteling met de onuitspreekbaarheid en met de grenzen van de taal ter sprake. Zo onderbreekt de dichter van de Vier Kwartetten zichzelf, als hij keurig in de maat aan het rijmen is, en zegt dan: “Zo kun je het natuurlijk proberen uit te drukken – niet heel erg bevredigend. Ik draai eromheen in versleten, dichterlijke bewoordingen. Ik blijf zitten met die ondraaglijke worsteling met woorden en betekenissen.” De woorden zijn uiteindelijk broos materiaal, zo realiseert de dichter zich: “Ze buigen door, kraken in hun voegen en barsten onder de last, verkruimelen, worden onnauwkeurig en misplaatst.” Het is voor Eliot echter geen reden om het dichten op te geven en om niet te blijven zoeken naar de perfecte afstemming van de woorden, zodat er zinnen tot stand komen die ‘kloppen’,  zinnen “waarin elk woord thuis is en zijn plaats inneemt om op zijn beurt andere woorden te ondersteunen, als in een dans”.  Dat dit uitbalanceren van de woorden ertoe leidt, dat het resultaat uiterst complex en daardoor niet onmiddellijk te doorgronden is, is een ander hoofdstuk.

Groot experiment

Eliot voltooide zijn loopbaan als een gevierd en gelauwerd dichter en als een gerespecteerd en gevreesd criticus. In 1948 viel hem de Nobelprijs voor de Literatuur ten deel. Maar als geen ander getuigde hij van de breekbaarheid van het bestaan en de kunst. Leven en dichten was voor Eliot een reis. Hij beschreef deze reis in zijn gedicht ‘De reis van de drie koningen’ als een reis die niet leidt tot een doel, maar ons brengt tot steeds verdergaande vragen en diepere hunkeringen. We komen nooit thuis, maar beseffen gaandeweg steeds meer onze thuisloosheid: “Wij keerden terug naar ons land, onze koninkrijken, maar voelden ons niet meer thuis in de oude orde, tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen.” Leven en dichten zijn, zo drukte Eliot het elders uit, een groot experiment: “Wat ons rest is: blijven proberen. De rest gaat ons niet aan.”

Recent verschenen twee Nederlandse vertalingen van werk van T.S. Eliot: Cats (Prometheus, 64 blz., € 15,-) en Gedichten 1917-1930 (Koppernik, 224 blz., € 35,50).

U leest een artikel uit het rijke archief van religiejournalistiek van Volzin. Dit artikel verscheen in februari 2020 in Volzin Magazine.