Vooral toen ik de scène las over het bezoek aan het Isenheimer Altar in Colmar, met de schilderijen Kruisiging en Opstanding van Grünewald. Onderstaande is geen boekbespreking maar een reflectie naar aanleiding van de thematiek. Een zoektocht naar troost in de gruwel.

Eigenlijk ben ik geen liefhebber van romans. Dat ligt aan mij: ik ervaar ze vaak als te bedacht, soms zelfs vergezocht. En eigenlijk vind ik ook Zwarte schuur, om redenen die er hier niet toe doen, niet eens zo’n goed boek. Maar een enthousiaste vriendin vond het iets voor mij en leende het me uit. Dan wil je wel. En ze had het goed ingeschat.

Ondanks mijn vragen en bezwaren werd ik door bepaalde passages gegrepen. Met name die waarin toch iets van verzoening plaatsvindt met de welhaast onverzoenlijke uitzichtloosheid van het bestaan. En zodanig dat ik het boek heb aangegrepen om er in dit artikel een persoonlijke, mystieke weg mee te gaan. Het zijn mijn interpretaties en associaties, zoals onderstaande ook mijn synopsis is.  

Zwarte schuur

Het is weer een boek met een Zeeuwse toets. De titel verwijst naar de typisch Zeeuwse, traditionele zwarte schuren met de witte randjes. De naam van de hoofdpersoon, kunstschilder Maris Coppoolse, is zo Zeeuws als het maar kan. En Maris keert telkens terug naar zijn geboortedorp in de Zak van Zuid-Beveland. Daar, in zo’n zwarte schuur, heeft de verschrikkelijke gebeurtenis plaatsgevonden waaraan hij zich schuldig weet. Maar het verhaal begint in Amsterdam waar we Maris aantreffen op het toppunt van zijn schildersroem en populariteit. Meteen wordt de situatie op scherp gezet in de verbitterde dialogen met zijn geliefde Fran. Die relatie lijkt niet meer te redden. Een groot artikel in een veelgelezen blad brengt ook nog genadeloos zijn schuldige verleden aan het licht. Schaamte en zelfverachting jagen hem op de vlucht.

In Colmar bezoekt hij de kapel met het Isenheimer Altar van Matthias Grünewald, met de Kruisiging en de Opstanding, die beide diepe indruk op hem maken. Vanaf dan voert de schrijver hem langs allerlei mensen die Maris’ eigen schaamte en kwetsbaarheid lijken te verbeelden. En behalve dat ook de lelijkheid van de wereld en alle mislukking van de liefde. Niettemin, in een ultieme poging zijn relatie met Fran te redden brengt hij een vakantie met haar door op La Gomera, een van de Canarische eilanden. Daar vindt ten langen leste verzoening plaats, uitgedrukt in zinderende erotiek. In een laatste bezoek aan de onheilsplek van zijn jeugd lijkt hij zich ook met het tragische gebeuren in de zwarte schuur te verzoenen.    

Het is in het bijzonder de beschrijving van de schilderijen Kruisiging en Opstanding die me geraakt heeft en een gedachtegang in werking heeft gezet. Het bepaalde mij bij de mystieke onderstroom in deze roman van Oek de Jong.

Verbrijzelen en verzoenen

Wat verstaat De Jong zelf onder mystiek? In zijn autobiografische essaybundel Een man die in de toekomst springt (2004) beschrijft hij een mysticus als volgt:

‘De mysticus is degene die zich met het leven tracht te verzoenen, niet door het te ontkennen, zoals dikwijls wordt gedacht, maar juist door het te zien zoals het werkelijk is, door de illusies waarmee anderen zich in veiligheid stellen te verbrijzelen en door te stoten naar de oorzaak van het lijden dat het leven is.’

Een man die in de toekomst springt - Oek de Jong

Deze omschrijving cirkelt om twee kernwoorden: verzoening en verbrijzeling. Eerst maar eens de ‘verbrijzeling van de illusies’, omdat het boek daarmee inzet. Die krijgt vooral gestalte in het aanschouwen van de Kruisiging.  Het is het meest wrede, meest gruwelijke van alle kruisigingschilderijen. Het uitgeteerde lichaam, de verwrongen armen, de lange, hakende vingers, de vastgespijkerde voeten, de wanhopige, handenwringende Maria Magdalena, en moeder Maria die ondersteund moet worden… De Jong zelf: ‘Er school een devotie, een vorm van aanbidding, in de aandacht en nauwgezetheid waarmee elk detail van de marteling was geschilderd.’

Grünewald schilderde dit Isenheimer Altar voor de zieken die uit de stad waren gezet, zo vreselijk was hun ziekte: het Sint-Antoniusvuur, toch nog even iets anders dan corona die nu al maanden de tv-journaals teistert. En hij lijkt wel geïnspireerd door wat hij gezien had in het mortuarium. Alsof hij zijn Christus heeft nageschilderd in de kleur van de dood. Het is het beeld van een gruwelijk lelijke wereld. Verbrijzeling van alle illusies.

Dit associeer ik met de mystiek van Meister Eckhart. Telkens het verbrijzelen van je Godsbeeld. Het ontmaskeren van ‘God als een koe’ die ons van melk en vlees voorziet. Het bidden tot God om te worden verlost van God. Het niets overhouden en het in het niets moeten uithouden. Het doorstoten tot op het bot ‘naar de oorzaak van het lijden dat het leven is’.

De verzoening met ‘het leven zoals het werkelijk is’ associeer ik met de wiskundige mystiek van Spinoza, die de wanorde van de wereld traceert als verborgen orde, de imperfectie als perfectie

wim jansen

De verzoening met ‘het leven zoals het werkelijk is’ associeer ik met de wiskundige mystiek van Spinoza, die de wanorde van de wereld traceert als verborgen orde, de imperfectie als perfectie. Die achter het lijden uiteindelijk ‘de eindeloze liefde’ herkent ‘waarmee God zichzelf liefheeft’. Spinoza komt tot verzoening met het leven zoals het is omdat het leven zelf God is. God als oorzaak van het lijden dat uiteindelijk liefde is.

In Zwarte schuur tekent de verzoening zich af in het opstandingschilderij. De beelden daarvan verdringen Maris’ onrustige gedachten: ‘Gaandeweg werd wat hij voor zich zag sterker dan zijn herinneringen.’ Wat zag Maris dan voor zich?

‘In een aureool van licht, wit en geel, oranje en rood steeg hij op uit de sarcofaag. […] De lange lijkwade waarin Christus’ lichaam was gehuld, verblufte hem het meest. Deze meterslange lap stof, achter hem aan slepend vanuit de sarcofaag, maakte het beeld. […] Hij leefde van de eerste tot de laatste plooi.’

Zwarte schuur - Oek de Jong

De lijkwade leefde – mooiere paradox is niet denkbaar! Maar de grote vraag van Maris is: ‘Hoe had Grünewald dit in godsnaam kunnen visualiseren? Dit viel nergens in werkelijkheid te zien, niet te ensceneren en dus niet na te tekenen.’ Goede vraag!

Verinnerlijken

Ik zet nu de stap die De Jong in zijn omschrijving van mystiek niet zet. Het is mijn antwoord op die grote vraag van Maris. Een antwoord in de gestalte van een wedervraag: Is het waar dat dit – het aureool van kleuren en de levende lijkwade – nergens in werkelijkheid te zien zou zijn? Grünewald moet het wel degelijk hebben ‘gezien’, maar niet in de uiterlijke wereld, die immers wreed en gruwelijk was. Het kan dus niet anders of hij heeft het innerlijk gezien.  Als een visioen, een innerlijke opstanding.

Met deze constatering voeg ik aan De Jongs omschrijving van de mysticus een wat mij betreft wezenlijke component van de mystiek toe: de verinnerlijking. Zonder deze dimensie is mystiek niet denkbaar.

En wat zien we ook gebeuren in de bewustwording van die innerlijke wereld? Dat die zich juist als troost manifesteert naarmate de uiterlijke omstandigheden gruwelijker zijn. Het schilderij Opstanding deed me denken aan de ervaring van de schrijfster Annette Herfkens, die ze beschrijft in haar boek Turbulentie:

Toen ik deze gedachten met iemand deelde sprak die doodnuchter: ‘Ik zie geen kleuren, maar ik ervaar wel een innerlijke kracht.’

wim jansen

Een vliegtuigcrash in de jungle van Vietnam, alle passagiers dood, behalve één: de schrijfster zelf. Een verschrikkelijk tafereel, het wrak met de doden, en zij zwaargewond, meer dood dan levend, in een ontoegankelijke jungle. En daar, in die volstrekt kansloze situatie, geen kant uit kunnend, komt er een kracht in haar vrij, die je God kunt noemen. Van de uiterlijke wereld heeft ze niets meer te verwachten. Ze bevindt zich zogezegd op de bodem van de realiteit. Maar dwars door de helse pijnen van haar lijf, treurend om haar dode geliefde in het wrak, ervaart ze een visioen van een en al liefde. Ze schrijft:

‘Als ik mijn ogen sluit, zie ik gouden licht en een gouden kern; een grote, gloeiende bal, als een ondergaande zon in de middag: een grote mengelmoes van kleuren. Ze hebben een gouden boventoon…’

Turbulentie - Annette Herfkens

Ze overleeft het, maar die ervaring geeft haar de kracht voor de vele moeilijkheden in haar latere leven. Die kleuren die ze innerlijk zag, de grote, gloeiende bal, die gouden boventoon... kijk nog eens naar dat schilderij Opstanding. Grünewald moet ze ook hebben gezien. Misschien niet zo expliciet en ‘fysiek’ als in de nabij-de-doodervaring van Herfkens, maar op zijn minst met zijn geestesoog, zijn visionair voorstellingsvermogen, zijn Godmuze. Geïnspireerd vanuit een ongekende geestelijke kracht. Achter, dwars door de wrede werkelijkheid heen van dat ziekenoord buiten de stad, en van dat overvolle mortuarium, heeft hij gezien dat dit niet de laatste werkelijkheid is. En hij schildert zijn innerlijk visioen in schitterende, warme kleuren.     

Toen ik deze gedachten met iemand deelde sprak die doodnuchter: ‘Ik zie geen kleuren, maar ik ervaar wel een innerlijke kracht.’ Deze soberheid maakt het alleen maar meer overtuigend. Het doet me denken aan een andere schrijfster, eveneens in gruwelijke omstandigheden: Etty Hillesum in de barakken van Westerbork (Het denkende hart van de barak). Ook zij kan niet bogen op zo’n kleurrijke NDE, maar hoe intens is haar innerlijke kracht! Zij leed aan de verbrijzeling om haar heen maar in welhaast omgekeerd evenredige kracht ervoer ze de verzoening met het leven: ‘Alles is altijd helemaal goed zoals het is.’ 

Die verzoening put ze uit haar innerlijk leven:

‘Ach, weet je, wanneer je hier van binnen niet iets heel sterks hebt dat al het uiterlijke maar als schilderachtige bijkomstigheden beschouwt, niet opwegend tegen die grote heerlijkheid (ik weet op dit moment geen ander woord), die ons onvervreemdbaar innerlijk deel kan zijn – dan is het hier eigenlijk wanhopig.’

Het denkende hart van de barak - Etty Hillesum

En wat is dan die ‘heerlijkheid’ in de gruwel? Zomaar een paar zinnen:

‘Je hebt me zo rijk gemaakt, mijn God. […] Ik vecht niet met jou, mijn God, mijn leven is één grote samenspraak met jou. […] Ik ben al te zeer geborgen in jou, mijn God. […] Het is nu of m’n innerlijke rijkdom steeds groter wordt.’

Het denkende hart van de barak - Etty Hillesum

Wit licht

Ik denk dat ieder mens dat licht, die kleuren, die rijkdom, in zich draagt. Dat zogezegd ieder mens ‘God’ in zich draagt. In bijbeltaal: God heeft zichzelf in de mens ingeschapen. In de taal van nu: het menselijk brein bevat een goddelijke troost. De werkelijkheid van die goddelijke wereld, het is mijn meest existentiële ervaring aan ziekbedden en in mijn eigen leven.

Het wordt je geschonken en je kunt het oefenen door je erop te richten. Je wordt erdoor gevonden, vaak als je geen kant meer uit kunt, maar je kunt er tegelijk naar zoeken in je eigen innerlijke wereld. Het is onzichtbaar, maar je kunt het leren zien. Zoals ik het zelf op de boerderij van mijn jeugd heb leren zien: hoe stralend wit juist die minimale lichtstrepen zijn die door de kieren en koeienstalraampjes naar binnen vallen in de donkerte van de zwarte schuur. Als langgerekte engelen. Troostengelen.    

Als naar het eind van het boek het gruwelijke drama in de zwarte schuur tot verzoening komt en er weer liefde mogelijk is, komen we een zinnetje tegen waar je zo overheen zou lezen. Een troostend zinnetje omdat het ook een innerlijke ervaring betreft. En het is juist het minimalistische dat het zo overtuigend maakt. Tijdens een boottocht ontdekken Maris en Fran drie potvissen naast de boot en hij ziet zichzelf ‘weerspiegeld in de gladde en natte huid van de vis in de oceaan’: ‘Er was een oneindigheid in de dingen, plotseling.’

Wim Jansen (1950) is emeritus predikant van o.m. Vrijzinnig Delft en de Vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg. Hij schrijft columns voor www.ongrond.nl en www.nieuwwij.nl. Meer over zijn boeken, zijn gedichten, zijn beleving van de mystiek en over hemzelf op zijn website www.wimjansen.nu.