Met enige regelmaat zijn er theologen die na hun emeritaat terugkijken op hun loopbaan en de balans opmaken van hun geloof. Eerder leverde dat mooie boeken op van Hans Küng (1928-2021) en Niek Schuman (1936-2018). En nu doet Martien Brinkman, oud-hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, een duit in het zakje met Hoe mijn God veranderde dat onlangs bij KokBoekencentrum verscheen.

In wat hij een reisverslag noemt, laat hij zien wat er door de jaren verschoof in zijn geloof en theologie, en wie of wat hem daarbij hebben beïnvloed. Voor een deel deed hij dat al in Grote woorden (2019) maar nu wordt hij nog wat persoonlijker, bijvoorbeeld als hij een inkijkje geeft in de terugkerende gesprekken en meningsverschillen met zijn leermeester Harry Kuitert (1924-2017).
Krachtenveld
Een cruciale zin, die meteen laat zien hoe zorgvuldig en voorzichtig Brinkman formuleert, geeft aan waar hij is uitgekomen: “Daarom ben ik de laatste jaren geneigd mijn geloof in God te omschrijven als geloof in een existentieel beleefde aangewezenheid op een vaak als persoon ervaren krachtenveld dat het zichtbare overstijgt, het denken en handelen beïnvloedt en waarvan de nabijheid gedeeld wordt in gemeenschappelijke symbolen, riten en mythen.”
God wordt door velen primair als kracht beleefd en secundair – als de omstandigheden een meer intieme taal vergen – als persoon
martien brinkman
Niet alleen heeft hij afscheid genomen van de alles bestierende God (‘meester Albedil’), ook kent hij de nodige aarzeling over God als persoon te spreken. Dat laatste sluit hij niet uit maar liever zet hij in op een op ons bestaan inwerkende transcendente kracht. Dat neemt Brinkman ook in zijn omgeving waar: “God wordt door velen primair als kracht beleefd en secundair – als de omstandigheden een meer intieme taal vergen – als persoon.”
Projectie
Op meerdere momenten gaat Brinkman in gesprek met de projectieleer. Deze theorie, die beweert dat God een verzinsel is en geloof voortkomt uit menselijk wensdenken, verslaat in de westerse wereld al decennialang zijn duizenden. Ook Kuitert gaf zich er op den duur aan over. Je kunt dan ook moeilijk volhouden dat de mens ongeneeslijk religieus is. Wel doen mensen volgens Brinkman ervaringen op van transcendentie, van wat hen te boven gaat. Dat verwoordt hij als het ‘alledaags teveel’: er is een surplus aan geluk of een exces aan leed die ons op het spoor van God zetten, niet als veroorzaker maar als adres van onze dankbaarheid of klacht.
Het boek van Brinkman mag een spirituele biografie heten. Het nadeel van zo’n terugblik is dat de dialoog met nieuwe denkers grotendeels ontbreekt
jan offringa
Bijzonder is de paragraaf waarin Brinkman de bijna vergeten psychiater H.C. Rümke van stal haalt. Rümke, een vrijzinnig gelovige en gerenommeerd wetenschapper, verkende vanuit de psychologie het ongeloof van mensen. Anders dan projectiedenkers zag hij geloof niet als een ontwikkelingsstoornis maar als een teken van psychische volwassenheid. Daarin speelt het denken een ondergeschikte rol. Het is op basis van een soort intuïtie dat gelovigen met vertrouwen in het leven staan. Overgave en verantwoording typeren hun levenshouding. Op die manier gaf Rümke al in de vorige eeuw tegengas aan oprukkende vooroordelen.
Vervolg
Het boek van Brinkman mag een spirituele biografie heten. Het nadeel van zo’n terugblik is dat de dialoog met nieuwe denkers grotendeels ontbreekt. Je zou willen dat Brinkman zijn visie op God en geloof in gesprek brengt met wat radicale of (post)moderne theologen vandaag de dag te melden hebben. Of dat hij, als groot liefhebber van poëzie, aangeeft hoe hij zich verhoudt tot wat aanhangers van theopoetica bepleiten. Volgens hen moet geloof het niet hebben van een helder, wetenschappelijk vertoog maar van beeldende en raadselachtige woorden. Brinkman is dus nog niet klaar, er moet misschien nog een vervolgboek komen. Maar nu al kunnen we genieten van dit reisverslag dat vol zit met mooie inkijkjes in zijn theologie, inspiratiebronnen en persoonlijk geloof.