Dit boek beschrijft chronologisch waar Johannes Willebrands (1909-2006) zijn leven aan gewijd heeft: oecumene, interreligieuze dialoog en godsdienstvrijheid. Het omvat vier delen: de periode tot de Tweede Wereldoorlog, de periode tot het Tweede Vaticaans Oecumenisch (!) Concilie, de periode tot aan zijn pensionering op 81-jarige leeftijd, en een Uitgeleide met een verklarende woordenlijst, dankwoord, verantwoording, bronnen, noten en een namenregister.

Als eenvoudige jongen uit een militant rooms-katholiek milieu met een afkeer van het protestantisme, ontwikkelde hij zich tot een ‘pleitbezorger van de katholieke openheid’. Een ‘volksmissie’ lokte hem naar de redemptoristen in Roermond en Vaals, maar hij rondde zijn studie af aan het grootseminarie van Warmond, zwaartepunt van Nederlands katholiek leven.

Hier maakte hij een intellectuele bekering door. Hij maakte het einde van het ultramontanisme en het modernisme mee en kreeg meer interesse voor het historisch-kritisch lezen van de Schrift. Zijn studie filosofie in Rome sloot hij af met een proefschrift over Newman. Hierin laveerde hij handig tussen neothomisme en existentialisme.

Dialoogmodel

Hij ontdekte de oecumene, of liever: de oecumene ontdekte hem. Tot dan was oecumene synoniem met verdedigingsleer of ‘apologetiek’. Hij zag de noodzaak van de dialoog, die hij tot het eind van zijn leven bleef beoefenen. Onder invloed van zijn vriend Frans Thijssen werd het oude apologetische model omgebogen naar een dialoogmodel. De term oecumene veranderde van betekenis.

Willebrands ontdekte de oecumene, of liever: de oecumene ontdekte hem. Hij zag de noodzaak van de dialoog, die hij tot het eind van zijn leven bleef beoefenen

cor sinnema

In 1948 werd Willebrands voorzitter van de Willibrordvereniging en in 1952 secretaris van de nieuwe Katholieke Oecumenische Conferentie, ingericht naar het model van de Willibrordvereniging. Hier ontstond een grensverleggende nota ter voorbereiding van Vaticanum II. In 1960 werd hij secretaris van het Secretariaat voor de Eenheid der christenen, na de dood van kardinaal Bea voorzitter. Als bisschop (1964) nam hij deel aan de concilievergaderingen. In 1969 werd hij kardinaal en lid van de Curie. De korte combinatie met het aartsbisschop-zijn van Utrecht werd te zwaar en hij keerde terug naar Rome.

Hij stond aan de basis van het schema over de joden dat in Vaticanum II leidde tot een bredere tekst over de niet-christelijke religies, de islam en de oosterse religies, maar toch vooral het jodendom. Met steun van Paulus VI ging hij naar Israël en Arabische landen. Zo ontstond tenslotte Nostra aetate, de verklaring over de niet-christelijke godsdiensten, die op 28 oktober 1965 werd aangenomen.

Eenheid en verscheidenheid

Willebrands had contact met 4 katholieke pausen (Johannes XXIII, Paulus VI, Johannes Paulus I en II), en de koptische paus Shenouda III, talrijke kardinalen, katholieke en anglicaanse (aarts)bisschoppen, dominees en patriarchen, rabbijnen en (aarts)metropolieten en katholikoi van autocefale en autonome kerken.

Bidden was ‘de motor van zijn handelen’. Vooral bij kantelmomenten ging hij naar kloosters of abdijen. Hij kende de spanning waar de kerken nog altijd mee worstelen: eenheid (of communio) en verscheidenheid, profetisch en institutioneel.

Schelkens volgt Willebrands via zijn agenda’s, dagboeken, verslagen en notities. Vooral als het belangrijk voor hem was, hield hij keurig verslag bij. Hij leverde zelf de stof voor een prachtig boek.