
Dit artikel is onderdeel van de publicatie Mijn onopgeefbare verbondenheid door pastor Bram Grandia. De publicatie is als PDF te downloaden via de webwinkel van Volzin en is geoptimaliseerd voor tablet en desktop computers. De helft van de opbrengsten uit de verkoop wordt overgemaakt naar vredesorganisatie The Tent of Nations, een initiatief van de Palestijns-christelijke familie Nassar dat hiermee nieuwe olijfbomen plant op de plaatsen waar deze vernietigd zijn en waar Grandia vanuit Nederland verbonden mee is.
Mijn eerste naam is Abraham. Toen mijn ouders vol vreugde het geboortekaartje van hun eerstgeborene rondstuurden, was de reactie van een van mijn ooms : “Waarom dat kind de naam van een jodenjong gegeven?” Na de dood van mijn vader vond ik een brief aan die oom, waarin mijn vader hem uitgebreid uitlegde dat Abraham de stamvader van Gods uitverkoren volk was.
Liefde voor het joodse volk
Die liefde voor het joodse volk heb ik als kind ingegoten gekregen. Ik ging jarenlang iedere zondag twee keer naar de kerk. Daar hoorde ik de Bijbelboeken voorlezen en uitleggen. Ik zong de psalmen van Israël. Mijn vader vertelde veel over zijn liefde voor Israël. Hij bezocht het land en vertelde er over. Op de lagere school al begon ik Israëlische postzegels te verzamelen. Bij elke postzegel zat een uitvoerige uitleg. Zo kreeg ik spelenderwijs de geschiedenis van de staat Israël binnen.

In 1961 ging ik met mijn vader voor het eerst naar de bioscoop het Grand Theatre in Breda. Daar draaide de film Exodus. Het boek Exodus van Leon Uris had ik al gelezen. De film heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Mijn beeld van de Arabieren als moordenaars en verkrachters is zeker beïnvloed door dit boek en deze film.
In 1967 begon ik aan mijn studie theologie aan de VU. Ik genoot van de nieuwe informatie die ik opzoog. Een gastdocent uit de VS, professor van Elderen, gaf ons gastcolleges archeologie. We mochten met hem mee op een archeologische expeditie in Jordanië. De zesdaagse oorlog gooide roet in het eten.
Ik las in die tijd alles over het ‘heilige land’. Want om met een boektitel uit die tijd te spreken: Hier koos de Heer zich vaste voet - een meditatief verslag van een reis door Israël, geschreven door de bekende gereformeerde ds. Okke Jager. Het verscheen in 1967.
Zesdaagse oorlog
In datzelfde jaar brak de zesdaagse oorlog uit. Een ramp. Ik heb de knipsels nog uit Trouw. Ik ging van Amsterdam naar Breda om met hart en ziel actie te voeren voor Israël samen met de voorzitter van de Joodse gemeente, met schrijfster Marga Minco en vele anderen. Ik heb het bedankje nog van de voorzitter en een certificaat van het JNF van een olijfboom geplant in Israël.

Als ik nu terugkijk op die tijd dan valt me op dat ik de informatie over het land en de bevolking heb gelezen en verzameld, maar veel te weinig heb gekeken naar de politieke context. Die heb ik buiten gehouden. Ik las in die jaren boeken over ‘theologie na Auschwitz’. Hoe kun je nog over God praten na de Holocaust? Ik las het boek De katachese der verguizing van Jules Isaac. Ik schaamde me voor de lange geschiedenis van verguizing van Joden door de kerk. Daar sprak ik over in studiegroepen. Er was in mijn hoofd geen ruimte voor welke vorm van kritiek ook op de staat Israël.
In 1972 ben ik getrouwd en gingen we in Amstelveen wonen. Mijn vrouw Marian, ze werkte bij Joods Maatschappelijk Werk, en ik raakten heel actief betroken bij de oprichting van een wereldwinkel. In de Amstelveense wereldwinkel verkochten we de brochures over het onrecht in vele delen van de zogenaamde derde wereld. Ik verkocht die info met passie. Alles behalve, tja behalve de brochures van het Nederlands Palestina-komitee. De namen van Bertus Hendriks en Klaas Wagtendonk staan me nog bij. Ik zag ze als antisemieten, als bestrijders van het Zionisme. Hoe konden ze dat doen? Ik bladerde de brochures door en legde ze letterlijk en figuurlijk weg onder de brochures over rietsuiker. Nu zie ik het als mijn blinde vlek van toen.
In de voetsporen van Jezus
In 1975 kreeg ik een beroep als predikant van Westervoort. Voordat we daar heen gingen, hebben mijn vrouw en ik een reis van drie weken gemaakt naar Israël. Nu gingen we zelf in de voetsporen van Jezus. We bezochten de ‘heilige’ plaatsen. We waren gefascineerd door de drukte in Tel Aviv en Jeruzalem. De druk bezochte ‘heilige’ plaatsen waren ons te druk. Ik vond de heilige plekken in de stilte rond het meer van Tiberias.
We liepen een mooi pad op naar de berg van de zalig-sprekingen. Ik plukte een zaadbuidel van een grote struik. 's Avonds terug in de jeugdherberg bij het meer vroeg ik wat dat voor zaad was. ‘Mosterdzaad’, zei de jeugdherbergvader. In gedachten zag ik Jezus daar rondlopen en tegen zijn leerlingen zeggen: "Vanwege jullie gebrek aan geloof. Ik verzeker jullie: als jullie geloof hebben als een mosterdzaadje, dan zullen jullie tegen die berg zeggen: 'Verplaats je van hier naar daar!' en dan zal hij zich verplaatsen. Niets zal voor jullie onmogelijk zijn" (Matteüs 17:20). Daar rond dat meer begonnen voor mij de verhalen te leven.

In Jeruzalem logeerden we een paar dagen in een oud Arabisch hotel vlak bij de Jaffapoort. Ik ging op een ochtend een koffietje drinken op een terras aan een pleintje. Daar kwam een man met een tulband, duidelijk iemand uit India of Pakistan, naar me toe en vroeg me: "Bent u christen?"
"Ja", zei ik enigszins verbaasd. "Wilt u met me meekomen?" Het klonk als een bevel. Ik liep achter hem aan naar een ander tafeltje, waar twee mannen zaten. Hij stelde hen voor: "Dat is Manasse, hij is een jood en dat is Omar, hij is een moslim en dit is Abraham, hij is een christen." Ik gaf hen een hand. "Willen jullie nu je handen op elkaar leggen?" We deden wat de man vroeg. Hij sprak een zegen uit over onze handen en stuurde ons op weg om de broederschap te leven en nooit te vergeten. Hij ging verder met zijn missie en zocht weer drie nieuwe mensen uit de abrahamitische religies om zo de boodschap van broederschap te verspreiden als hindoe. Het staat tot op de dag van vandaag op mijn netvlies.
Citrusplantage
Een dag later gingen we eten in een Palestijns restaurantje met de naam Danish eat and teahouse. Een jonge man bediende ons en vroeg ons waar we vandaan kwamen. We vertelden dat we in Amsterdam gestudeerd hadden. Hij vertelde dat hij in de VS had gestudeerd. Hij moet het ongeloof in mijn ogen gezien hebben. Hij kwam terug met een beduimelde collegekaart. Ik vroeg hem waarom hij dan nu in Jeruzalem werkte. Omdat mijn vader is overleden, zei hij en ik als oudste zoon voor mijn moeder, broertjes en zusjes moet zorgen. Wat deed je vader, vroeg ik hem. Mijn vader had een citrusplantage in Jaffa, zei hij. Opnieuw ongeloof op mijn gezicht. Maar, de Joden hebben toch die citrusplantages gesticht? Hij keek me aan en lachte. "Nee," zei hij, die "cultuur hadden we al heel lang ontdekt."
Hij nodigde ons uit om de volgende avond bij zijn moeder en zijn broertjes en zusjes koffie te komen drinken. De volgende avond zochten we de plek. Alle winkeltjes waren dicht in de oude stad, de rolluiken gesloten. We vonden de plek en werden gastvrij onthaald. Op een geven moment haalde Mohammed kleine gekartelde fotootjes tevoorschijn. Op een daarvan stond zijn vader met een sleutel in de hand voor zijn oude huis, waaruit hij verjaagd was. Verdriet. Op dat moment, kijkend naar de familie, kwam er een scheur in mijn lang volgehouden Israëlbeeld. Door de ontmoeting met deze vriendelijke Palestijnse Mohammed die me niet de huid vol schold, maar ons uitnodigde om het verhaal van zijn familie te vertellen.

Enkele jaren later ging ik in 1978 ging naar Israël als reisleider. Het was een reis van dagblad Trouw op een cruiseschip ‘Paulus’ achterna. Veel reisleiders waren dominees die in staat waren hun groep van rond de 30 mensen ook enkele dagen door het ‘heilige’ land te loodsen. Het was vooral vertalen, want we hadden allemaal een verplichte Israëlische gids in de bus. Ik herinner me dat we uitstapten op de Olijfberg en op Jeruzalem neerkeken. De gids zei ons niet de oude binnenstad in te gaan. Dat is gevaarlijk. Daar word je bestolen door de Palestijnen. Ik vertaalde dat, maar voegde er aan toe dat dat reuze meeviel. Ik sprak uit ervaring. Hij sprak Duits.
Kantelen
Ik weet niet of hij wat verstond, maar hij mompelde hardop: "chamorim, chamorim". "Volgens mij noemt hij ons ezels", zei ik in de bus. Ik vergat dat dat in het Duits ook zo klinkt. De gids keek me boos aan. Op onze vrije middag mochten we gaan winkelen in de Oude stad. Mijn groep vroeg mij om hen te begeleiden. "Nee", zei ik, "ik heb ook vrij." Ik zag dat een aantal heel onzeker waren. Op dat moment kwam een jonge Palestijn op me af en vroeg ons of ik met mijn groep naar zijn winkeltje wilde komen. Ik zei tegen hem: "Ja, maar op één voorwaarde, dat jij mijn groep de komende anderhalf uur (het was twee) de volgende plekken laat zien en ik noemde een aantal bijzondere plekken waaronder de heilige Grafkerk. "Daarna mag je mijn hele groep meenemen naar je winkeltje. Om half vijf moet je hen weer op deze plek bij de Jaffapoort terugbrengen."

Hij stemde er in toe. Ik vertelde mijn groep dat ze moesten afdingen en betalen wat ze een bepaald souvenir waard vonden. Om half vijf stond hij met mijn hele groep op de afgesproken plek. Hij was blij want hij had goed verkocht, mijn groep was blij en ik was blij. Dat alles dank zij deze jonge Palestijnse herder. Terugkijkend op deze periode zie ik dat ik, dat wij, er vooral als ‘heiligeland-toeristen’ hebben rondgelopen. We waren vol van alle indrukken en gesprekken. Door dat toevallige gesprek met deze ene Palestijnse man ging het gesprek in en met mezelf en anderen door. Er was iets gekanteld.