Nu de gevestigde religies aan betekenis inboeten, wordt spiritualiteit steeds meer een zaak van individuele creativiteit en improvisatie. Er liggen geen scenario’s en bijbehorende rituelen meer klaar voor de omgang met het Al dat ons omringt. Voor wie er een vorm voor wil vinden is het een persoonlijke queeste geworden, met een open eind, voortdurend in beweging, en met de kans dat je telkens van voren af aan weer moet beginnen.

Is dit alles wat er is? Wat is de zin ervan? Hoe pas ik in het grote geheel van dit universum? Wat gebeurt er met me als ik doodga? Hoe kan ik aan de wereld teruggeven wat ik van haar ontvangen heb? Hoe moet ik verder leven als mij alles wat ik had me is afgenomen?

Je kunt zo opgeslokt worden door het versterken van de buffers van jezelf, dat je geen oor en oog hebt voor wat je omringt. De natuur zegt je niks, er is niemand buiten je eigen kleine kring die hoorbaar een appel op je doet, geen enkele schoonheidservaring brengt je van je stuk. De wereld zwijgt en is slechts een object geworden om onder controle te houden. “Ik weet van voren niet dat ik van achteren leef” – ik hoor het mensen zeggen in het spitsuur van hun levensloop, druk met hun baan, hun gezin, de zorg voor hun ouders, het in conditie houden van hun lijf en het onderhouden van vriendschappen. Is het daarom dat mensen pas spiritueler worden naarmate ze ouder worden?

Robert Atchley, een gezaghebbend onderzoeker in dit veld, durft er in ieder geval zijn hand voor in het vuur te steken: “De oudere generatie bestaat in toenemende mate uit individuen die zichzelf zien als al jarenlang onderweg op een persoonlijke, spirituele reis.”

Zingeving laat zich handzaam omschrijven als ‘alles wat we tegenkomen in een kader plaatsen zodat we er raad mee weten’

frits de lange

Zingeving laat zich handzaam omschrijven als ‘alles wat we tegenkomen in een kader plaatsen zodat we er raad mee weten’. In je jonge jaren lukt het doorgaans aardig om dat binnen de omtrekken van het persoonlijke leven te doen. Je probeert grip te krijgen op idealen die betrekking hebben op jezelf (relaties, carrière, status, bezit).

Maar in het laatste kwart van je leven, in het besef van de aanstaande dood, worden de vragen te groot en passen niet meer binnen het kader van de persoonlijke horizon. Je moet wel uitzoomen. Is mijn leven, alles wel beschouwd, zinvol geweest? Fysiek verval, verlies van dierbaren en je naderende einde dien je te aanvaarden als ‘facts of life’. Je moet ze een plek weten te geven, zegt het cliché terecht.

Dat kan door dicht bij huis te blijven: je bent van betekenis geweest voor je familie, je werk, je buurt, je vrienden. Maar uiteindelijk wordt het universum de horizon en toetssteen van betekenisgeving. Als het je lukt om zo ver uit te zoomen, krijg je een perspectief op het leven dat het persoonlijke overstijgt en het ego relativeert. Er ontstaat ruimte voor compassie en zorg voor een wereld waarin jij er niet meer toe doet.

Ont-wikkeling

Of je deze vorm van spiritualiteit nodig hebt om een goed mens te zijn, weet ik niet.  Maar je wordt er op zijn minst een bewúster mens van, bewust van de menselijke conditie in het algemeen en die van jezelf in het bijzonder. De Amerikaanse gerontoloog Harry R. Moody presenteert conscious aging als een alternatieve manier van omgaan met verliezen. Het concept benadert het latere leven fundamenteel anders dan successful aging. Succesvol ouder worden is een copingstrategie waarbij je zo veel mogelijk verlieservaringen psychisch probeert te compenseren.

Bij bewust ouder worden neem je die ervaringen als uitgangspunt om tot een nieuw, ‘afgeschaald’ zelfbeeld te komen, voorbij het productieve, sociale, krachtige, vrolijke ik

frits de lange

Het ego reageert met emoties als woede (‘Dat mij dat moet overkomen!’), angst (‘Dit is het begin van mijn einde!’) of jaloezie (‘Anderen gaat het voor de wind!') op een chronische aandoening, de dood van een partner, goede vriend of dierbaar familielid, of verlies van sociale status na je pensionering. Het aangetaste ego wil en kan niet aanvaarden dat het aan de verliezende hand is en vecht terug. Het wil de controle weer terug over het leven. De tijd van zelfexpansie is misschien voorbij, maar je wilt jezelf in ieder geval niet verliezen. Begrijpelijk.

Bij bewust ouder worden neem je die ervaringen als uitgangspunt om tot een nieuw, ‘afgeschaald’ zelfbeeld te komen, voorbij het productieve, sociale, krachtige, vrolijke ik. De pijn van bewust ouder worden, is groeipijn: je wordt er meer mens van. Er is sprake van een ‘ont-wikkeling’ in de letterlijke zin van het woord: je vindt het niet erg dat gaandeweg de schillen van je afvallen waarmee je je staande hield tegen de buitenwereld.

Omdat je meer gericht bent op andere dingen buiten je, kun je toe met een dunner en ijler zelf. In jezelf stuit je op een lege ruimte, die leeg komt omdat het ego niet langer vecht om zijn zelfbehoud. Je kunt je zonder weerstand verbinden met het Grote Geheel, God, het Al, het universum – of hoe je het ook noemen wilt.

Frits de Lange: 'Wijzer worden kan pijnlijk ontnuchterend zijn'© John Moeses Bauan

Als iemand dat ‘uitzoomen’ of ‘ont-wikkelen’ gelukt is, is het wel de 85-jarige Neske Halsema. In een interview in Trouw vertelt ze over haar oude dag, na een ‘spannend leven’ waarin ze veel van de wereld heeft gezien. Ze woont nu zestienhoog met uitzicht op het Paterswoldse meer. Ze noemt zichzelf ironisch een balkonzitter, maar terugkijkend is ze altijd een busy mens geweest – druk, rationalistisch en nogal dwangmatig. Nu ziet ze bijvoorbeeld hoe ze haar kinderen manipuleerde.

Met haar man zat ze de laatste jaren ’s zomers elke dag van vijf tot acht op hun balkon. "Mijn man las, ik deed mijn handwerk. Op een avond was het anders. Na verloop van tijd zei ik tegen mijn man: "Merk je dat we nu helemaal niets doen? We zaten daar in volmaakte harmonie en stilte. We voelden ons intens met elkaar verbonden en met de Eeuwige." Nadat haar man plotseling overlijdt aan een hartstilstand, zeggen mensen tegen haar: "Wat erg dat je helemaal geen afscheid hebt kunnen nemen." Ze antwoordt: "Zo voelde ik dat niet, wij hadden het volmaakte bereikt, er hoefde niets meer gezegd te worden."

De roze bril

Illusies kwijtraken kan teleurstellend zijn. De Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) werd er op zijn oude dag somber van. ‘De grondtrek van de hoge leeftijd is de ontnuchtering’, concludeert Schopenhauer. ‘De illusies, die tot dan toe het leven zijn bekoring gaven en tot activiteit prikkelden, zijn verdwenen. Men heeft de futiliteit en de leegheid van alle wereldse heerlijkheden, bovenal van de pracht en de praal en de schijn van majesteit onderkend. (...) O gelukkige jeugd, o treurige ouderdom!’

Voor Schopenhauer stond wijsheid gelijk aan ontgoochelde eenzaamheid. Wijzer worden kan inderdaad pijnlijk ontnuchterend zijn. In dat kader maakte Schopenhauer een handzaam onderscheid: je kunt iemand beoordelen op wat hij ís, op wat hij hééft of op wat hij vóórstelt. Op jongere leeftijd kijken we vooral naar status, roem of bezit. Later kijken we daardoorheen. ‘Tegen het einde van het leven worden de maskers afgezet’, schrijft Schopenhauer. ‘Pas dan ziet men wie degenen met wie men in zijn leven te maken heeft gehad eigenlijk zijn geweest.’

Maar als wijsheid illusies doorziet, dan zeker ook die van het ik dat zichzelf het centrum van de wereld waant. Daar hoef je niet somber van te worden

frits de lange

Dat valt meestal behoorlijk tegen; Schopenhauer wordt een echte misantroop die niet meer van andere mensen kon houden. De enige met wie hij het in zijn ouderdom goed getroffen heeft is zichzelf. Hij geniet van zijn eigen innerlijke rijkdom, de mens die hij werkelijk ís. Zijn beschouwing over de orakelspreuk van Delphi ‘Ken u zelve’ is één lang betoog over hoe goed het is om als superieure geest in eenzaamheid te leven.

Hoe wijs hij ook is, één illusie blijft blijkbaar bij Schopenhauer onaangetast: die van zijn eigen, stevige ik. Maar als wijsheid illusies doorziet, dan zeker ook die van het ik dat zichzelf het centrum van de wereld waant. Daar hoef je niet somber van te worden, dat kan ook als een bevrijding worden ervaren, zoals Plato zich dat in de allegorie van de grot voorstelde. In de grot zien we alleen de schaduwen die de zintuigen ons voorspiegelen, boven in het heldere daglicht van de zon zien we hoe de dingen werkelijk zijn.

De persoon zijn die anderen van ons verwachten, de rollen die we in het sociale verkeer spelen en waarmee we ons vertrouwd voelen, het ideaalbeeld van onszelf dat we graag aan de buitenwereld willen tonen – we kunnen het met Jung onze ‘persona’ (letterlijk: masker) noemen. We weten dat het een façade is, product van biosociale conditionering, maar we bedriegen onszelf doorlopend. Je moet immers in jezelf geloven om iets te bereiken. Daarom kijken we door een roze bril naar onszelf.

De boeddhist zal ook niet willen ontkennen dat hij ‘iemand’ is. Hij praat, denkt en handelt en is daarop aanspreekbaar als individu. Maar hij zal zijn zelf niet als een essentie willen zien

frits de lange

Om dit beeld in stand te houden, zoeken we het gezelschap van anderen die ons zelfbeeld bevestigen; die zeggen dat ons falen een uitzondering op de regel is of dat het aan iets of iemand anders ligt; die benadrukken dat we ergens anders wél goed in zijn of dat iedereen wel eens een steekje laat vallen. Het ego is volgens psycholoog Roos Vonk als een totalitair regime, waarin alle informatie die niet van pas komt wordt omgebogen of weg gefilterd, zodat het gewenste beeld beschermd wordt. We vertekenen de werkelijkheid om ons ego te redden.

Om tot een waarheidsgetrouwer beeld van onszelf te komen, kunnen we beter te rade gaan bij anderen die bereid zijn eerlijk te zijn, dan bij onszelf. Vonk: ‘Te beseffen dat uw opvattingen over uzelf slechts beperkte waarde hebben, dat is het begin van wijsheid. Zelf hebben we de neiging alles in het werk te stellen om onszelf in het centrum van het universum te houden, ook in het latere leven. Want ergens veronderstellen we een gelijkblijvende kern die ons eigen is en toebehoort. Diep in ons zit wat Spinoza een conatus essendi noemde: de drang om te zijn en eeuwig te willen duren.'

Bevrijd van het ego

Het inzicht dat het ego een illusie is, is het meest radicaal in het boeddhisme doordacht. Het ‘geen-zelf-principe’ (anattā) vormt er de hoeksteen van de spirituele praktijk. Het lijk ver weg te staan van het westerse, door het kerkelijke christendom omarmde idee, dat de mens een zelfstandig subject is, schepsel van God, geschapen naar zijn evenbeeld.

De boeddhist zal ook niet willen ontkennen dat hij ‘iemand’ is. Hij praat, denkt en handelt en is daarop aanspreekbaar als individu. Maar hij zal zijn zelf niet als een essentie willen zien, maar zijn ‘ik’ hoogstens als een perspectief voor de dagelijkse praktijk willen beschouwen, een psycho-sociale werkhypothese. Die opvatting van het ego heeft te maken met de boeddhistische wereldbeschouwing waarin alles stroomt en gaat voorbij. De dingen hebben geen essentie, geen substantiële realiteit.

Als je echter leert om niet langer vast te willen houden aan wat is, maar je aan de flux van het leven over te geven, word je een bevrijd mens

frits de lange

Omdat we daar slecht tegen kunnen verzetten ons: we willen jong blijven, onze liefde moet eeuwig duren, we willen niet oud worden en doodgaan. Maar door dit verzet lijden we aan het bestaan. Als je echter leert om niet langer vast te willen houden aan wat is, maar je aan de flux van het leven over te geven, word je een bevrijd mens. De leegte van een bestaan zonder essenties jaagt je geen angst meer aan, maar ervaar je als een verlossing. Dit inzicht is de basis voor de Oosterse Verlichting.

Wellicht is er vanuit contemplatieve en mystieke stromingen binnen het christelijk geloof gedacht meer voor de boeddhistische visie te zeggen dan op het eerste gezicht lijkt. De christelijke traditie is doortrokken van het besef dat we alleen in relatie tot God ‘bestaan’. Zonder de adem van de Eeuwige in je neus ben je nergens. Je bent schepsel, dat wil zeggen: je draagt een goddelijk beeld in je DNA. Het ego is niet in zichzelf gefundeerd, het bestaat niet objectief als substantie. De illusie dat je zelf iets voorstelt, wordt in het christelijk geloof ‘zonde’ genoemd. Wat de boeddhist de bevrijdende Leegte noemt, drukt de christen uit in termen van communio en participatie. Leven is deelhebben aan God, een ander leven is er niet.

God zelf zou de enige zijn die ‘ik’ zou mogen zeggen. Maar Hij doet het niet, want hij is niet één maar drie; een gemeenschap van Vader, Zoon en Heilige Geest. Drie Personen die in zelfovergave in een voortdurende rondedans elkaars plaats innemen, door vroege kerkvaders perichoresis genoemd. Ze gaan rond als de scheppen van een watermolen, die het water verspillend aan elkaar doorgeven. De christelijke godsvoorstelling is zelf het oerbeeld van vreugdevolle zelftranscendentie.

In dat licht hoef je wat in de christelijke traditie ‘het eeuwige leven’ niet op te vatten als het persoonlijk voortbestaan van een onafhankelijke, jezelf toebehorende kern (‘de ziel’), die onveranderd over de grenzen van de dood heen wordt getild. Je wordt als mens uit de doden opgewekt, herschapen en opgenomen in de rondedans van de drieenige God. Wat je je daar ook bij voor moet stellen, het gekoesterde ‘zelf’ overleeft zijn eigen dood niet. Ook vanuit christelijk perspectief kun je het ego dus opvatten als een illusie, een ‘geen-zelf’. Je stelt niks voor, sterker nog: zonder gemeenschap met God ben je niks, no-thing. Is dat jammer? Integendeel, het is een troost die je bevrijdt van de last om een zelfstandig ego te zijn.

Frits de Lange is hoogleraar ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (Groningen). Daarnaast doceert hij onder andere aan de filosofische Academie op Kreta. Regelmatig schrijft hij voor onder meer Volzin en Trouw en op zijn naam staan verschillende boeken. Zie ook: www.fritsdelange.nl.