Zangeres Denise Jannah weet de datum nog precies, het was 28 december 2002. Ze zat op een bankje bij het busstation van Hoog Catharijne te wachten op bus 12, geflankeerd door twee Albert Heijn-tassen vol boodschappen. Een jonge vrouw kwam op haar af en vroeg of ze een gedicht mocht voordragen. Ja graag, was het antwoord. En Jannah hoorde een tekst waarvan ze tot op de dag van vandaag onder de indruk is:

Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.

Toevallig – al gelooft de zangeres niet in toeval – zaten er in haar boodschappentas ook nieuwe pennen en een schrijfblok. Dus toen de jonge vrouw aanbood om het hele gedicht van Hans Andreus op te schrijven, hoefde Jannah alleen maar pen en papier uit de tas te pakken. “Ik gaf haar geld voor een goede maaltijd, stapte in de bus en draaide me nog om om haar naam de vragen. Maar toen gingen de deuren al dicht…”

Angel uit het heimwee

Een gedicht komt vaak op bijzondere momenten of wijze in iemands leven. Nadat Bernardus Peeters direct na de middelbare school was ingetreden als monnik bij de trappisten van Koningshoeven, kreeg hij tot zijn eigen verbazing al vrij snel last van heimwee. De pater die de nieuweling begeleidde, gaf hem een gedicht van Ida Gerhardt, Onder vreemden, en dat hielp. “Het gedicht haalde de angel uit mijn heimwee.” Vele jaren later keerde het gedicht terug in zijn leven. Peeters was net abt van Koningshoeven geworden, toen een van zijn medebroeders op sterven lag. Het was een lang ziekbed, vele nachten zat abt Bernardus aan het bed in het verzorgingshuis. Tijdens een van de nachten liep hij wat te dwalen door het tehuis en zag in een gang aan de muur hetzelfde gedicht van Ida Gerhardt hangen “Ik ben teruggegaan naar die broeder en heb het hem voorgelezen. Kort daarna is hij heel rustig gestorven.”

Het speelt het liefste ver weg op het strand,
het kind dat nooit zijn eigen vader ziet,
die overzee is in dat andere land.

Het woont bij vreemden en het went er niet.
Zij fluisteren erover met elkaar.
Heimwee huist in zijn kleren en zijn haar.

En altijd denkt het dat hij komen zal:
vandaag niet meer; maar morgen, onverwacht – 
en droomt van hem en roept hem in de nacht.

Ik wacht u, Vader van de overwal.

De kracht van letters

‘Welk gedicht zit u dicht op de huid?’, vraag ik sinds januari 2010 namens Volzin aan allerlei mensen. Een heerlijke vraag. Blijkens de enthousiaste reacties vinden anderen dat ook, want meestal borrelen meteen daarna regels uit een gedicht of lied op. De eerste die antwoord gaf, was acteur en toenmalig Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr. Hij vertelde dat hij na afloop van een optreden een stapel poëzie cadeau kreeg van acteur Henk van Ulsen, met daarbij de boodschap: “Dit moet je lezen, dit is groots.”

Een dag later las Nasr onder meer het gedicht Er is niets zo zoet als ’s avonds onder de bloemen te zijn van Hans Lodeizen. In de eerste zin – Probeer het eens – hoorde hij een aanmoediging om zijn ‘eigen stem’ te vinden. Misschien nog belangrijker was de ontdekking die hij al lezend deed: “Het gedicht staat op de linkerpagina en ik begon langzaam de rechterpagina over de linker te schuiven, totdat ik op een gegeven moment alleen nog de eerste letters van het gedicht zag. Ik staarde ernaar en schrok enorm. Voor het eerst ervoer ik dat het letters zijn – iets totaal abstracts – waaruit een gedicht is opgebouwd. Ik ervoer tuin, bloemen, geuren, ik rook ze zelfs, maar ik zag gewoon beginletters, e, p, l, a, a, z… Het was de eerste keer dat ik de kracht van letters en van taal ervoer. Ik zag opeens: dit is het DNA van de poëzie. Zesentwintig letters, dat is eigenlijk helemaal niks. Maar je kunt er wel zo’n gedicht mee maken. Toen ik dat zag, sprongen de tranen in mijn ogen.”

Teksten uit het gedicht ‘Mi have een droom’ van Ramsey Nasr in een Rotterdamse straat. © ANP Foto

Na Ramsey Nasr volgden 167 andere dichters, schrijvers, acteurs, wetenschappers, politici en wie dan ook. Allemaal wisten ze wel iets raaks of ontroerends te melden over hun kennismaking met een gedicht of slechts één regel daaruit (Hoe zal het zijn wanneer de zwaardvis nadert). Geregeld staat zo’n tekst op een briefje op de koelkast of boven het bureau. Cabaretier Pauline Cornelisse had jarenlang Lamento van Remco Campert opgevouwen in haar agenda. “Zodat ik het tastbaar bij me had en er altijd naar kon kijken.”

Soms zit het gedicht ook helemaal in het hoofd van de betrokkene. Gerard Boter, hoogleraar Grieks aan de Vrije Universiteit, leerde ooit samen met een vriend elke zondag een gedicht uit het hoofd. “Dat is het mooiste compliment dat je een gedicht kunt maken, een bezit voor altijd: als je niet kunt slapen, heb je altijd wat te doen.” Schrijver Maarten ’t Hart moet dat herkennen. “Ik heb altijd het idee gehad: vroeg of laat kom ik misschien een keer in de gevangenis terecht en dan heb ik niks te lezen en is er niets waaraan ik houvast heb, dus moet ik ervoor zorgen dat ik zo veel mogelijk gedichten uit mijn hoofd ken. Dan kan ik die voordragen voor mijzelf, maar ook voor mijn medegevangenen.”

Ida Gerhardt aan kop

Maarten ’t Hart koos in Volzin voor een gedicht van de Rus Aleksandr Blok, in een vertaling van Jean Pierre Rawie. Veel vaker kiezen Dichterbij-geïnterviewden voor een van oorsprong Nederlandstalig gedicht: dat gebeurde in 133 van de 168 gevallen. Net als Nederlandstalig zijn de meeste gekozen dichters van het mannelijk geslacht (134). Daarentegen staat wel een vrouwelijke dichter aan top: Ida Gerhardt. Zij werd maar liefst negen keer uitverkoren. Op de tweede plaats komt Martinus Nijhoff met zes vermeldingen. Hans Andreus en Rutger Kopland delen de derde plek, elk met vier noteringen. Daarna verbrokkelt het poëtisch landschap: zoveel zielen, zoveel zinnen.

Wie even verder kijkt dan alleen papieren dichtbundels, ziet dat poëzie een enorm bereik heeft

bert van der kruk

Deze ‘uitkomst’ zegt misschien eerder iets over Volzin en de gekozen geïnterviewden dan over de staat van de poëzie in Nederland, maar sluit toch ook aan bij bevindingen van de Stichting Lezen, die daarnaar in 2017 onderzoek deed. Gevraagd naar de naam van een dichter, noemde 89 procent (van de ruim duizend ondervraagden) een mannelijke dichter. Vrouwelijke uitzonderingen zijn onder meer Anna Enquist, Vasalis en natuurlijk Ida Gerhardt.

Wie even verder kijkt dan alleen papieren dichtbundels, ziet dat poëzie een enorm bereik heeft, “misschien wel het grootste bereik in eeuwen” jubelt de Stichting Lezen. Op internet en in andere media wordt er kwistig mee rondgestrooid. Poëziefestivals trekken volle zalen en cafés zitten vol voor poetry slams. Elke stad heeft wel een stadsdichter en met een beetje geluk ook wat gedichten op de muren; in Rotterdam rijden zelfs vuilniswagens met poëzie erop. Als het om straatpoëzie gaat, staat Ida Gerhardt trouwens ook bovenaan, met 31 gedichten in de openbare ruimte in Nederland.

Niet te benoemen

‘Waarom willen mensen poëzie lezen of op een andere manier ervaren?’, vroeg Stichting Lezen ook. De belangrijkste reden is: geraakt worden. Dat is ook wat geïnterviewden in Dichterbij vaak melden. “Het gedicht raakte iets bij me aan wat ik niet kan benoemen, een kracht die onmeetbaar groot is”, zei zangeres Lenny Kuhr over Cantilene van Jan Engelman. Bij eerste lezing raakte ze in een soort extase. “Het gedicht heeft het oneindige in zich, het mystieke van je oorsprong of van God of hoe je het noemen wilt, maar ook het zintuiglijke. Want tegelijk voelde ik een zekere wellust, een soort erotiek.”Vaak brengt het gedicht iets onder woorden wat nauwelijks zegbaar is. Het roept iets wakker waarnaar mensen verlangen of wat ze herkennen, maar zelf niet kunnen verwoorden.

Het gedicht raakte iets bij me aan wat ik niet kan benoemen, een kracht die onmeetbaar groot is

Lenny Kuhr

Daarin lijkt poëzie op religie, zoals literatuurwetenschapper Hans van Stralen opmerkte: “Poëzie en religie willen iets uitspreken wat er daarvoor nog niet was. Iets wat pas verschijnt in de taal. In den beginne was er het woord, hè. Als Willem Jan Otten een dichtregel uitspreekt, dan brengt hij iets tot aanzien wat er eerst niet was. Dat zou je een openbaring kunnen noemen.”Net als religie kan de taal van poëzie troosten, perspectief of houvast bieden, in beweging zetten. Een gedicht kan helen en volgens acteur Hans Croiset zelfs reinigen. “Als een gedicht je raakt – althans mij raakt – krijgen de woorden een nieuwe betekenis en worden ze anders uitgesproken dan voorheen. Het is een soort schoonmakingssysteem. Als je poëzie leest, is het alsof je op stelten over de hindernissen van het dagelijks leven heen loopt.” Vrijzinnig theologe Jessa van der Vaart sluit zich daarbij aan: net als bijbelse verhalen helpen gedichten mensen verder, maar anders dan je vaak denkt. “Woorden en zinnen helpen niet zoals een pilletje helpt. Maar toch ook weer wel. Het dochtertje uit het gedicht Poëzie van Herman de Coninck wordt niet beter door lieve woorden van haar vader of moeder of een hand op haar hete voorhoofdje. Maar toch ook weer wel. Haar pijn wordt wél gezien en daardoor misschien verlicht. Er is iemand die er geen vrede mee heeft dat ze lijdt.”

Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:

zo helpt poëzie.

Spelen met woorden

Iedereen heeft zo zijn eigen manier van omgaan met een gedicht. De een zoekt direct een diepere, persoonlijke betekenis, terwijl de ander vooral geniet van de taal, het spel met de woorden. De eerste slaat misschien meteen aan het duiden, de tweede zegt waarschijnlijk dat het verklaren van een gedicht onbegonnen werk is. Zoals Leo Vroman, die koos voor Het Uur U van Nijhoff. “Het uitleggen van een gedicht vind ik het gedicht overdoen – alleen dan slechter. Dus wat zegt mij het gedicht? Het zegt mij het gedicht. Lees het zelf maar.”Al lezend kan de lezer net het zetje krijgen dat hij nodig had – in het groot of in het klein. Je kunt dat een transformatie noemen, opgeroepen door het gedicht. Luister tot slot naar neerlandicus Herman Pleij die geregeld ‘s ochtends te onbestemd is om met het leven te beginnen. “Dan loop ik wat rond te hannesen, op zoek naar een houvast. Je kunt koffie gaan zetten of de kat een schop geven, maar ik trek een boek uit de kast. En als ik bij de poëzie sta, grijp ik vaak naar Paul van Ostaijen, want daar krijg ik nooit genoeg van.”

Iedereen heeft zo zijn eigen manier van omgaan met een gedicht. De een zoekt direct een diepere, persoonlijke betekenis, terwijl de ander vooral geniet van de taal, het spel met de woorden

bert van der kruk

Zijn favoriet van de Vlaamse dichter is Marc groet ’s morgens de dingen (1924). “Het jongetje dat net wakker is, neemt waar – een vaas, een stoel, een tafel – maar geeft ook vorm: hij brengt een ordening aan vanuit zijn eigen perspectief. Hij begint onzeker, hij moet eerst de wereld herontdekken: klopt het allemaal nog, ben ik wel op de juiste plaats? Nadat hij de schepping heeft herkend, gaat hij zelf scheppen. Hij gaat spelen met woorden: dag visserke-vis met de pijp. Hij komt zelf in het centrum van de schepping te staan. Hij kwam als vreemdeling binnen, uit de slaap, een beetje angstig, maar op een gegeven moment gaat hij er iets van maken, hij schept zijn eigen wereld. Aan het eind is hij de baas.”Net als de kleine Marc moet de oudere Herman (1943) steeds vaker houvast vinden in de werkelijkheid. Pleij: “De onzekerheid bij het wakker worden: waar ben ik? Dan betrap ik me erop dat ik licht verward wakker word en dat ik dat snel oplos door vertrouwde dingen in mijn omgeving te zoeken. Zeker als je wat ouder wordt, hebben de gedachten ‘s ochtends vaak een tobberig karakter. Ze zijn ongrijpbaar en lastig te dirigeren. Dan helpen concrete dingen. Daarna gebeurt er wat ik in dit gedicht lees: dan neem je zelf de regie over. Zo is het gedicht ook een uiterst uitdagende formulering van de manier waarop je elke dag je relatie tot de werkelijkheid probeert te ontdekken: hoe pak ik het vandaag aan, hoe werk ik mij weer het leven in?”

Marc groet 's morgens de dingen

Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis
goeiendag

Daa-ag vis
dag lieve vis 
dag klein visselijn mijn

U leest een artikel uit het rijke archief van religiejournalistiek van Volzin. Dit artikel verscheen in januari 2020 in Volzin Magazine.