Tweemaal schilderde Caravaggio de bekering van Saulus op weg naar Damascus (Handelingen 9). Het zijn misschien niet zijn mooiste schilderijen, maar ze zijn wel veelzeggend. Op het bekendste ligt de vervolger van de Jezusaanhangers met wijdgespreide armen op de grond naar een licht te kijken. Een enorm paard vult de helft van het doek. Daar moet Paulus vanaf zijn gevallen. Dat is de fantasie van de schilder. Paarden zijn in de Bijbel oorlogspaarden. Ze worden vaak vermeld in profetische en apocalyptische geschriften, zoals die van de vier ruiters uit de Openbaring van Johannes. Als reisdier zijn ze vrijwel onbekend, men reisde te voet, alleen of met een ezel als lastdier.
De bekering van Saulus tot Paulus – hij ligt bij Caravaggio letterlijk op zijn rug – is misschien wel het meest bekende bijbelverhaal over bekering, letterlijk: ommekeer. Het woord wordt niet alleen in de mond gelegd van Johannes de Doper en Jezus, maar is ook voluit oudtestamentisch. De schrijvers van die teksten roepen in Psalmen en profetieën het volk Israël vele malen op tot tesjoewa, ommekeer tot hun God.
Totale verwarring
Het wemelt in de evangeliën van genezingsverhalen: Jezus heelt blinden, verlamden, doven. En ook ‘bezetenen’, mensen die geplaagd worden door demonen of een ‘onreine geest’ hebben. Het evangelieverhaal over de bezetene in het land van de Gerasenen laat een totaal verwarde man zien, een echte outsider, verstoten uit de gemeenschap, naakt rondwarend op een begraafplaats, door iedereen gemeden als de pest. Jezus stilt eerst de storm op zee, spreekt de oerkrachten van de natuur bestraffend toe en zij gehoorzamen. Dan gaat hij aan land en ontmoet andere oerkrachten, in een mens: hij ontmoet Legio, want zo noemt deze man zich, rammelend met de kettingen van zijn kwaal. “Want wij zijn met velen”, zegt hij in Marcus 5. De diagnose van een meervoudig persoonlijkheidssyndroom is snel gemaakt, al te snel. Ik denk dat Karel Eykman er in zijn prachtige bewerking in Jezus - van mens tot mens (2011) dichter bij zit. “Alles door elkaar heet ik”, totale verwarring dus. Ook dit verhaal van genezing is een bekeringsverhaal, een oproep aan een medemens zich om te keren uit een mensonterende en uitzichtloze situatie. Of hij daar zelf schuldig aan is, is niet aan de orde. Of dit hem is aangedaan ook niet. Hij moet ervan af, want anders blijft hij de outsider die hij nu is. Legio moet thuiskomen.

Ik pak er nog een ander aspect uit. Opvallend is hoe de man Jezus begroet: “Hé, Jezus, jij zoon van God, de Allerhoogste!” In dit verhaal en in vergelijkbare genezingsverhalen doet zich een opvallend verschijnsel voor. Hoe verward of ziek deze mensen ook zijn, ze hebben de dogmatiek op een rijtje, ze weten wat waar is, ze weten hoe het zit. Zonder enige terughoudendheid geeft Legio Jezus de eretitels die hem formeel toekomen. Opvallend is dat meer verwarde en zieke mensen dat in de evangelieverhalen doen: “Ik weet wie jij bent: de Heilige van God”, zegt de bezetene van Nazareth (Marcus 1, Lucas 4). “Zoon van David, Jezus, ontferm u over mij!” zegt de blinde van Jericho (Marcus 10). En in het bijbelboek Handelingen (16) zegt het medium van Filippi, een waarzegster met een vitaal verdienmodel, over Paulus en zijn gezellen: “Deze mensen zijn dienaren van de Allerhoogste God: zij verkondigen u de weg naar behoud.” Hoe ze dat weet, is niet interessant, het is de waarheid. Voor buitenstaanders kent de waarheid geen geheimen. Kinderen, dronken mensen en gekken spreken de waarheid, heet het in de volksmond.
In de bijbelverhalen weten deze outsiders wie Jezus is, hij is voor hen in de wereld gekomen. Om hen te genezen, te bekeren. Die genezing vindt in het verhaal van Legio ook plaats, de onreine geest verlaat de man en wordt in het evangelieverhaal in een troep onreine varkens uitgestort en die storten zich in het meer. Karel Eykman laat dat weg, het verhaal is in al zijn simpelheid voor hem al mooi genoeg. De genezen man hoort er nu bij, aan hem worden de werken van barmhartigheid verricht: hij krijgt kleren en te eten. “Hoe heet je”, vraagt Jezus nogmaals. “Adam”, zegt de man. Hij is weer mens geworden.
Echte dialoog
De oproep tot bekering, tot ommekeer, geldt in de Bijbel niet alleen mensen, al dan niet met gebreken, of een volk in overtreding. Ook de bekering, de mogelijke ommekeer van God zelf is een bijbels thema. In 1972 werd door de VPRO-televisie voor een aflevering van de Fred Haché Show een interview met God opgenomen. Fred Haché (Harry Touw) vroeg aan God of die het geen goed idee vond dat mensen die zich van God tijdens hun leven niets aantrokken “in de hemel konden komen door vlak voor de doodskomma God te bekeren”. God stond hier welwillend tegenover en zou erover nadenken.
De oproep tot bekering, tot ommekeer, geldt in de Bijbel niet alleen mensen, al dan niet met gebreken, of een volk in overtreding. Ook de bekering, de mogelijke ommekeer van God zelf is een bijbels thema
willem van der meiden
De scène, bedacht door Wim T. Schippers, haalde de televisie niet. Of de progressieve omroep toch beducht was voor blasfemie? Maar Schippers’ absurdisme raakte een bijbelse kern. Want met de God van Israël valt te praten (Karel Eykman in Woord voor Woord). Nu is Eykman, geboren in 1936, een kind van zijn tijd: de jaren zestig en zeventig met hun antiautoritaire bewegingen en democratiseringsgolven. Daarin passen Eykman-passages als die bij de dialoog van Mozes met God na de gebeurtenissen met het Gouden Kalf (Exodus 33): “U hebt zelf laten merken, dat u dicht bij me wilt zijn. Daar houd ik u aan.” Quid pro quo dus en ‘beloofd is beloofd’, er valt te onderhandelen tussen God en mens. Eykman doet dit op bijbelse gronden.
Het gesprek tussen Mozes en God in Exodus 33 is een echte dialoog en God laat zich door Mozes ompraten. Mozes wijst God op zijn toezeggingen en beloften en gaat niet de woestijn in als de aanwezigheid van God niet meegaat: “Als jouw aanwezigheid niet meegaat, laat ons van hier niet opgaan” – een bekende trouwtekst. En God zwicht: “Ook dit woord dat je sprak zal ik doen, want jij hebt gunst gevonden in mijn ogen en ik ken jou bij name.” Dat laatste mag gerust vertaald worden met: “Wij zijn vrienden”. Zo haalt Mozes God uit zijn veronderstelde comfort zone en zet hem/haar op het voetstuk van gelijkheid.
Van beide kanten
De psalmdichters vragen God regelmatig om zich weer om te keren naar zijn volk. Zoals in de bekende Psalm 22, die begint met de regels: “Mijn God, mijn God, waarom heb je mij verlaten, hield je je verre van mijn verlossing toen ik leed?”, woorden uitgesproken door Jezus tijdens zijn kruisiging. Met daarin de oproep (vers 20): “Jij, de Ene, blijf niet van verre staan, wees mijn kracht en haast je mij te hulp.” In Genesis 18 onderhandelt Abraham met zijn God, die verschijnt in de gestalte van drie gasten. Op het spel staat het lot van Sodom. Zou de stad te redden zijn als er vijftig rechtvaardigen te vinden zouden zijn? Vijfenveertig? Veertig? Dertig? Twintig? Tien? En in alle gevallen belooft God de stad dan niet te zullen verwoesten. Het zullen er geen tien blijken te zijn. In Genesis 32 worstelt Jakob met een gestalte bij de rivier de Jabbok in wie hij God meent te ontwaren. Bij het krieken van de dag roept Jakob hem toe: “Ik laat je niet gaan tenzij jij me zegent.” En zo gebeurt het en God zegent hem.
Zo past de gotspe van Fred Haché bij een uitlegtraditie van de Bijbel waarin God en mens met elkaar in gesprek zijn en van beide kanten stappen zetten om elkaar te ontmoeten. Niet alleen de mens kan zich bekeren, ook God is daarop aan te spreken. Het hoeft allemaal niet zo spectaculair als in het verhaal van Saulus op zijn rug of de ommekeer van Legio. En dat alles past bij de joodse uitlegtraditie van mensen als Abraham Joshua Heschel, Martin Buber en Emmanuel Levinas, waarin God en mens naar elkaar zoeken en elkaar als gelijken, als gelijkwaardige gesprekspartners ontmoeten en nodig hebben.
U leest een artikel uit het rijke archief van religiejournalistiek van Volzin. Dit artikel verscheen in maart 2020 in Volzin Magazine.